De gevolgen van deeltijds werk
De overheid en de sociale partners zijn deeltijds werk (gebaseerd op een deeltijdse arbeidsovereenkomst) in het begin van de jaren 1980 - een periode van hoge werkloosheid - sterk gaan uitbouwen om de jobs te herverdelen. Dit gebeurde vooral in sectoren waar veel vrouwen werkten. De ‘anderhalve job per gezin’ was volgens de overheid dé oplossing om gezin en werk beter te kunnen combineren en tegelijk konden de tewerkstellingscijfers wat opgekrikt worden.
Ruim 30 jaar geleden (1988) werkte 11% van de loontrekkenden deeltijds in België; 25,9% van de loontrekkende vrouwen en 2,1% van de loontrekkende mannen. In 2019 werkt 43,6% van de loontrekkende vrouwen deeltijds en 11,8% van de loontrekkende mannen. In Vlaanderen bedraagt het aandeel deeltijds werkende vrouwen 42,6% in 2019 en het aandeel deeltijds werkende mannen 9,9%.
In de menselijke gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en de horeca werkt meer dan de helft van de loontrekkenden deeltijds. 4/5de werken is momenteel het populairste deeltijdse regime bij zowel vrouwen als mannen, zowel in België als in Vlaanderen.
Het aandeel deeltijds werkenden in Vlaanderen in 2019 is het hoogst bij de 55-plussers. Het percentage is ook hoger bij lager dan bij hoger geschoolden; ook bij werkenden met hinder door handicap of langdurig gezondheidsprobleem. Bij de gezinsvormen is het aandeel deeltijds werkenden het hoogst bij alleenstaanden met kinderen (29,3%), gevolgd door koppels zonder kinderen (27,2%) en koppels met kinderen (26,7%).
De belangrijkste redenen voor loontrekkende vrouwen om deeltijds te werken zijn in 2019 ‘zorg voor kinderen of afhankelijke personen’ (25%), gevolgd door ‘andere persoonlijke of familiale redenen’ (20,2%) en ‘de gewenste job wordt enkel deeltijds aangeboden’ (17,8%). Bij mannen zijn de voornaamste redenen: ‘andere persoonlijke of familiale redenen’ (13,3%), ‘de gewenste job wordt enkel deeltijds aangeboden’ (17,6%) en ‘andere redenen’ (11,8%). 10,2% van de deeltijds werkende mannen vindt geen voltijds werk. (Bron: Statbel. Deeltijds werk. Actueel, 25 maart 2020).
Bronnen: Statbel.België in cijfers. Deeltijds werk (25 maart 2020); Statistiek Vlaanderen. Deeltijdarbeid (7mei 2020)
Volgens het beginsel van non-discriminatie moet de deeltijdse werknemer voor een gelijk werk of voor een werk van gelijke waarde in verhouding hetzelfde loon ontvangen als de voltijdse werknemer.De manier waarop de federale overheid omgaat met deeltijds werk gaat in tegen de geest van de wetten van 23 juni 1981 en van 5 maart 2002 en de CAO nr.35 en 35 bis. Deze teksten waarborgen de rechten van de deeltijdse werknemers proportioneel aan hun arbeidstijd.
Deeltijdse werknemers ontvangen een lager loon dan voltijdse werknemers omdat ze minder uren presteren, dat is logisch. Maar het blijkt dat het uurloon van een deeltijdse werknemer trager evolueert dan dat van een voltijdse werknemer. En niet enkel het uurloon ligt lager, de deeltijdse functies bevinden zich vooral in sectoren met lagere lonen (zoals in de distributiesector, de schoonmaak, horeca,…).
Daarnaast zijn er ook tal van onrechtvaardigheden bij deeltijdse werkloosheid. De RVA trekt vaak de werkbereidheid van ‘onvrijwillig deeltijdse werknemers’ in twijfel. Onderzoek toont aan dat slechts ca.10 % van de deeltijds werkenden niet op zoek is naar een voltijdse baan. Zelfs het combineren van twee deeltijdse banen blijkt weinig compatibel te zijn omdat de werkplaatsen en de uren te zeer verspreid liggen. Ook kan het ‘activeringsbeleid’ dat naar werk moet leiden gezinsonvriendelijk overkomen omdat de ideale omkadering nogal eens ontbreekt, zoals problemen met beschikbare kinderopvang, de plicht om aangeboden werk dat ver van de woonplaats ligt te aanvaarden terwijl dit niet voor iedereen werkbaar of haalbaar is,…
De aanvullende werkloosheidsuitkering bovenop het deeltijds loon werd in het begin van de jaren 1980 gecreëerd voor werklozen die een deeltijdse baan aanvaardden om aan de werkloosheid te ontsnappen met de bedoeling om deeltijdse banen te promoten. Zonder die aanvulling had deeltijds werk immers geen succes. Later zijn dit de onvrijwillige deeltijdse werknemers geworden en heeft de aanvullende uitkering een andere naam gekregen, de zogenaamde inkomensgarantie-uitkering (IGU). Deze aanvullende uitkeringen zijn in de loop van de jaren sterk verlaagd. Steeds minder deeltijdse werknemers voldoen aan de strikter wordende voorwaarden om er recht op te hebben. Ook de huidige regering werkt verder aan de afkalving van de IGU.
De deeltijdse werknemer heeft recht op een gedeeltelijk pensioen. Maar deeltijds gewerkte dagen en gelijkgestelde periodes worden samengedrukt tot voltijds gewerkte dagen, dus minder gewerkte dagen. Volgens ons is dit een discriminatie omdat deeltijdse werknemers niet minder gunstig mogen behandeld worden dan voltijdse in een vergelijkbare situatie. Vooral vrouwen voldoen daardoor nog minder aan de voorwaarden om vervroegd met pensioen te kunnen.
|