Gelijkgestelde periodes
De beroepsloopbaanonderbrekingen van werknemers en de daaraan gekoppelde gelijkgestelde dagen/periodes (in het kader van de opbouw van socialezekerheidsrechten) zijn volgens de Vrouwenraad onrechtvaardig, ondoorzichtig en ‘bric à brac’.
Stel: je moet of je wil je loopbaan tijdelijk of gedeeltelijk onderbreken. Daarvoor bestaat een reeks mogelijkheden. Ter compensatie ontvang je een socialezekerheidsuitkering en/of een premie. Dat is wat men noemt een sociaal voordeel (vervangingsuitkering). Het sociaal voordeel is soms het volledig loon, vaak een percentage van het loon (bv. van het gemiddeld dagloon, het onbegrensde bruto-uurloon, het begrensde brutodagloon...) of een forfaitair bedrag. De onderbrekingsperiodes tellen bovendien mee bij de bepaling van de duur van de loopbaan en bij de berekening van het pensioenbedrag.
De periodes van beroepsinactiviteit zijn gekoppeld aan:
- de zogenaamde echte sociale risico's (de onvrijwillige en deze die eigen zijn aan arbeid): de ziekte- en invaliditeitsverzekering, werkloosheid, beroepsziekten, arbeidsongevallen, pensioenen. De problematiek van discriminaties situeert zich hier op het vlak van de individuele en afgeleide rechten. Deze aspecten komen aan bod in een apart Vrouwenraaddossier Individuele rechten in de sociale zekerheid 2011;
- zwangerschap, het kersverse moederschap, vaderschap en meemoederschap, adoptie;
- de keuze die je maakt voor een betere combinatie van job, gezin, voor zorg, … (ouderschapsverlof, tijdskrediet, palliatief verlof, …)
In ons uitgebreid dossier van 2011 gingen we na welke de gelijkgestelde periodes zijn in de diverse socialezekerheidssectoren en hoe het beleid ermee omgaat.
Uit de analyse konden we besluiten dat de gelijkgestelde periodes op verschillende momenten in het verleden en vanuit verschillende invalshoeken tot stand gekomen zijn. De doelstellingen zijn verschillend, net als de variabelen (sekse, leeftijd, sociaal statuut, ...) en de sociale voordelen. Globaal gezien nemen meer vrouwen dan mannen onderbrekingen, met alle gevolgen voor hun inkomen.
Voor de Vrouwenraad is het bijvoorbeeld niet logisch dat wanneer je kinderen krijgt (moederschapsrust) je geen recht meer hebt op 100 % loon. Het gaat ook niet op dat er bij de berekening van de uitkeringen voor moederschaps- en vaderschapsrust verschillende percentages en loonbegrenzingen worden toegepast.
We moeten ons afvragen hoe de sociale doelstelling van de onderbrekingen en de gelijkgestelde dagen/periodes moet ingevuld worden om optimale resultaten te bereiken, rekening houdend met de genderinvalshoek, de armoedeproblematiek en het rechtvaardigheidsbeginsel.
Het Federaal Planbureau heeft in juni 2016 een rapport gepubliceerd over het belang en de samenstelling van gelijkgestelde periodes in de drie pensioenstelsels op vraag van de strategische cel van de Minister van Pensioenen. Het blijkt dat respectievelijk 30 % en 37 % van de pensioenopbouw van mannen en vrouwen, die recent met pensioen gingen in het werknemersstelsel, wordt gelijkgesteld. In het zelfstandigenstelsel bedraagt dit aandeel respectievelijk 3 % en 5 %. In het stelsel van de ambtenaren is zo’n 10 % van de pensioenopbouw gelijkgesteld. De beschikbare cijfers laten belangrijke verschillen zien in het belang van de gelijkgestelde pensioenopbouw van recent gepensioneerden. Omwille van de eigenheid van de drie stelsels en de onderscheiden administratieve praktijken, zijn deze verschillen tussen de stelsels echter moeilijk interpreteerbaar.
De identificeerbare gelijkgestelde periodes bij werknemers bestaan volgens het Planbureau voornamelijk uit werkloosheid (respectievelijk 24 % en 42 % gelijkstelling bij mannen en vrouwen), werkloosheid met bedrijfstoeslag (23 % en 7 %) en arbeidsongeschiktheid (ziekte en invaliditeit, beroepsziekten en arbeidsongevallen) (14 % en 13 %). Minder belangrijke gelijkgestelde periodes zijn loopbaanonderbreking en tijdskrediet, niet‐gewerkte periodes van deeltijdse werknemers met behoud van rechten en legerdienst.
Bij recent gepensioneerde zelfstandigen is een gedetailleerd onderscheid naar type gelijkstelling wel mogelijk. De belangrijkste gelijkgestelde periode is ziekte en invaliditeit (47 % bij mannen, 86 % bij vrouwen), gevolgd door gelijkstelling van studieperiodes (respectievelijk 41 % en 14 %) en gelijkstelling van legerdienst (12 % bij mannen).
Bij recent gepensioneerde ambtenaren bestaat het belangrijkste aandeel van de gelijkgestelde periodes, die niet gelijkgesteld worden aan werkelijke diensten, uit een amalgaam van onbezoldigde of deels bezoldigde afwezigheden die statuut‐specifiek zijn. Deze verschillende gelijkstellingen worden in de beschikbare gegevens niet verder onderscheiden naar type.
De regering 2014-2019 stond voor een sterke band tussen gewerkte periodes en het pensioen. Dat leidt soms tot een afbouw van de gelijkgestelde periodes.
Realisaties van de regering 2014-2019:
- Gemotiveerd tijdskrediet en loopbaanonderbreking en thematische verloven worden volledig en aan het laatst verdiende loon gelijkgesteld.
- De gelijkstelling voor niet-gemotiveerd tijdskrediet en loopbaanonderbreking is afgeschaft.
- De gelijkstelling en het recht voor het gemotiveerd tijdskrediet wordt uitgebreid met maximum 12 maanden (tot maximum 51 weken) als het opgenomen wordt voor de volgende motieven:
- zorgen voor zijn kind(eren) jonger dan 8 jaar;
- palliatieve zorgen;
- zorgen voor een zwaar ziek gezins- of familielid;
- zorgen voor zijn gehandicapte kind dat jonger is dan 21 jaar;
- zorgen voor zijn minderjarig zwaar ziek kind of een minderjarig zwaar ziek kind dat deel uitmaakt van het gezin.
- Met de aanpassing in het KB van 19 december 2017 tot wijziging van artikel 24bis en artikel 34 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wil de regering arbeid beter belonen in de pensioenregeling voor werknemers. Voor volgende gelijkgestelde perioden: onvrijwillige werkloosheid, brugpensioen, stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag en pseudo brugpensioen is ervoor gekozen om het pensioen niet altijd meer te berekenen op basis van het normaal fictief loon, maar in bepaalde gevallen op basis van het referteloon dat als basis dient om het minimumrecht per loopbaanjaar te berekenen. Dit gebeurt enkel wanneer het referteloon lager ligt dan het normaal fictief loon. Wanneer het normaal fictief loon lager ligt dan het referteloon, wordt het pensioen berekend op het normaal fictief loon. Het aantal gelijkgestelde dagen bij een periode van werkloosheid of brugpensioen wordt beperkt tot 1 jaar op de volledige loopbaan.
De Vrouwenraad blijft bekommerd over de gevolgen van een toekomstige ‘verdere harmonisatie’ van de gelijkstellingen en is nog steeds vragende partij voor een maatschappelijk debat.
De Vrouwenraad vraagt:
- Aan de betrokken actoren (parlementaire commissies, ministers, sociale partners, academici in socialezekerheidsrecht) om samen met de vrouwenbeweging en de Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen na te denken over hoe het systeem rechtvaardiger en doelmatiger te maken. Kan dit door het huidige systeem aan te passen en de onderbrekingsperiodes te hergroeperen? Of kunnen er nog nieuwe verlofregelingen bijkomen (bijvoorbeeld een grootouderverlof voor zorg voor kleinkinderen? Of kunnen de werktijdenregelingen van de werknemers aangepast worden op maat van de werknemers? Biedt een kortere werkweek van 30u de geschikte oplossing?...
- Niet meer te tornen aan het tijdskrediet. De uitkeringen moeten voldoende hoog zijn en de onderbreking volledig gelijkgesteld blijven.
- Er zijn sinds 2012 ook meer loopbaanjaren vereist voor de toegang tot eindeloopbaanstelsels: vrouwen hebben het moeilijker dan mannen om aan die voorwaarden te voldoen. Het aantal loopbaanjaren mag in dit opzicht niet verhoogd worden.
- Niet meer te raken aan de reeds opgebouwde pensioenrechten inclusief de gelijkgestelde periodes van de huidige werknemers.
- Een billijke berekening van de gelijkgestelde periodes.
|