Vrouwenraadgenderwetswijzer Grondwet 2019
Het gelijkheidsbeginsel is een algemeen principe dat iedere burger (wettelijk) gelijke rechten en een gelijke behandeling in gelijke gevallen toekent. Dit mensenrecht komen we tegen in heel wat internationale verdragen, het is ook in de Belgische Grondwet verankerd en het wordt gewaarborgd door het Grondwettelijk Hof.
Het gelijkheidsbeginsel is opgenomen in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Artikel 6 dat al vanaf 1831 in de Grondwet staat heeft een algemene draagwijdte qua gelijkheidsbeginsel. In 1994 werd het vervangen door artikel 10. In 1970 werd artikel 6bis ingevoerd. Het verwijst naar de rechten en de vrijheden. In 1994 werd artikel 6bis aangepast en werd het artikel 11. In 2002 werd artikel 10 aangepast en werd ook een artikel 11bis toegevoegd. Vanaf dan gaat het expliciet over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Het gelijkheidsbeginsel in onze Grondwet bevat twee dimensies:
- Personen die zich in eenzelfde situatie bevinden, mogen niet op verschillende wijze behandeld worden;
- Personen die zich in een verschillende situatie bevinden, mogen niet op dezelfde wijze behandeld worden.
Bij de toetsing over de grondwettelijkheid van een norm van wetgevende aard aan het gelijkheidsbeginsel vertrekt het Grondwettelijk Hof vanuit volgende vragen:
- Heeft het bestreden onderscheid betrekking op twee categorieën van personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden;
- Wat is het doen van het onderscheid en is het doel wettig;
- Kan de maatregel objectief gerechtvaardigd worden en is ze geschikt ten opzichte van het beoogde doel;
- Is er een evenredige verhouding tussen de aangewende middelen en het beoogde doel?
De wet van 21 februari 2002 heeft het dankzij de wijziging in het artikel 10 en de invoering van artikel 11, expliciet over de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Vrouwen en mannen hebben gelijke toegang tot verkozen en openbare mandaten en de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in uitvoerende organen, zoals de Ministerraad, de Gemeenschaps- en Gewestregeringen, …
De zogenaamde pariteitswetten van 2002 voeren na de aanpassing van de Grondwet het evenwicht tussen mannen en vrouwen in op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen voor de wetgevende, Europese en regionale verkiezingen. Concreet: het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht op de verkiezingslijsten mag niet meer bedragen dan twee derde. Bovendien moeten de eerste twee kandidaten op elke lijst van verschillend geslacht zijn.
De Bijzondere wet van 5 mei 2003 waarborgt de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering, de Waalse Regering, de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en onder de Gewestelijke Staatssecretarissen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hier is één persoon van het andere geslacht voldoende.
Maar niet voor de Vrouwenraad ; wij vragen op het vlak van besluitvorming:
- Een wettelijke verankering van het ritssysteem (afwisselend m/v of v/m op de kandidatenlijsten van de verkiezingen);
- De aanpassing van artikel 11 van de grondwet: ‘paritaire deelname m/v in de uitvoerende organen’ i.p.v. ‘ten minste één persoon per geslacht’;
- Een evenwichtige deelname v/m aan de volgende regeringen;
- Een evenwichtige deelname v/m in buitenlandse delegaties en in de diplomatie;
- Een paritaire deelname m/v in alle advies- en beheersraden.
Op 19 maart 2019 is er in de Kamer een ‘Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 11bis, tweede lid, van de Grondwet, om een vertegenwoordiging van elk geslacht van minstens 40 procent te garanderen binnen de Ministerraad en de gemeenschaps- en gewestregeringen’ ingediend. Het einddoel is de pariteit in alle instellingen van de uitvoerende macht, op alle niveaus met een 50/50 genderverdeling in alle uitvoerende besturen.
|