Armoede
Volgens de jaarboeken ‘Armoede in België’ is armoede een netwerk van sociale uitsluitingen die elkaar versterken en die drempels opwerpen die armen op eigen kracht niet kunnen overwinnen. Armoede is dus meer dan enkel geldtekort.
De sociale uitsluitingen komen voor in verschillende levensdomeinen zoals gezondheid, inkomen, werk, onderwijs, participatie, wonen,…
In het Jaarboek 2017 lezen we dat sociale grondrechten belangrijk zijn om die uitsluitingen weg te werken. In onze Grondwet staan volgende sociale grondrechten opgesomd: arbeid, sociale zekerheid, gezondheid en bijstand, behoorlijke huisvesting, gezond leefmilieu, culturele en maatschappelijke ontplooiing, het recht op gezinsbijslagen. Maar mensen in armoede hebben niet altijd de mogelijkheid om die rechten te realiseren. De strijd tegen sociale uitsluiting is daarom een maatschappelijke opdracht, op federaal, gewestelijk en lokaal niveau.
AROPE (at risk of poverty Europe) is een multidimensionele indicator die drie aspecten van armoede meet bij deelpopulaties: monetaire armoede, ernstige materiële deprivatie, lage werkintensiteit. De gegevens daarvoor komen uit de EU-SILC enquête (Statistics on Income and Living Conditions).
De monetaire indicator armoederisico legt de armoedegrens vast op 60% van het nationaal mediaan beschikbaar inkomen. Is er iemand in een huishouden met een inkomen onder deze grens, dan heeft die persoon een verhoogd risico om in armoede te leven.
De Strategie Europa 2020 beoogt tussen 2010 en 2020 een vermindering van het aantal personen dat getroffen wordt door armoede of sociale uitsluiting. Ook België en Vlaanderen hebben hun eigen doelstellingen in dit verhaal:
- EU: Vermindering van het aantal personen dat wordt getroffen of bedreigd door armoede en sociale uitsluiting met ten minste 20 miljoen of een daling met 17%
- België: Vermindering van het aantal personen dat wordt getroffen of bedreigd door armoede en sociale uitsluiting met ten minste 380.000.
- Vlaanderen:
- Daling van het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting met 280.000 personen ten opzichte van totaal aantal van 930.000 personen in armoede of sociale uitsluiting (volgens de EU 2020-definitie) in 2008 (= daling met 30%).
- Vlaamse aanscherping van de EU 2020-doelstelling: daling van 30% op elk van de 3 indicatoren van de EU 2020-indicator zonder dubbeltellingen. Inzake het aantal personen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin gaat het om een daling met 50.000 personen ten opzichte van totaal aantal van 170.000 personen in ernstige materiële deprivatie in 2008.
- Pact 2020: 13.1 In 2020 ligt het aandeel inwoners dat leeft in armoede of geconfronteerd wordt met sociale uitsluiting laag in vergelijking met de best presterende EU27-landen.
- Vlaams doelstellingenkader voor SDG 2030; DGD 1.2. Tegen 2030 het aandeel mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden die volgens de nationale definities in armoede leven in al haar dimensies, minstens tot de helft terugbrengen
Tabel: Evolutie aandeel van de bevolking onder de armoederisicodrempel naar geslacht in België 2010-2018
|
Totaal
|
Mannen
|
Vrouwen
|
2010
|
14,6
|
13,9
|
15,2
|
2011
|
15,3
|
14,6
|
16,0
|
2012
|
15,3
|
14,7
|
15,9
|
2013
|
15,1
|
14,6
|
15,5
|
2014
|
15,5
|
15,0
|
15,9
|
2015
|
14,9
|
14,1
|
15,6
|
2016
|
15,5
|
14,4
|
16,5
|
2017
|
15,9
|
14,9
|
16,9
|
2018
|
16,4
|
15,6
|
17,2
|
Bron: Stabel. EU-SILC. Risico op armoede of sociale uitsluiting
In 2018 is 16,4% van de Belgen een risicogroep voor monetaire armoede. Het gaat om mensen die in een huishouden wonen waarvan het totale beschikbare inkomen lager ligt dan 1.187 euro per maand voor een alleenstaande. Dit percentage van 16,4 is het hoogste ooit op basis van de EU-SILC. Gezinsleden van eenoudergezinnen (41,3%) lopen vier keer meer risico dan bijvoorbeeld een gezin met twee volwassenen en twee kinderen (9,8%).
Iets meer dan 1 op de 10 of 10,4% van de Vlamingen leeft in 2018 in een huishouden met een huishoudinkomen onder de Belgische armoededrempel. Dat komt overeen met ongeveer 680.000 personen. In 2018 is de Vlaamse monetaire doelstelling nog niet behaald. Nog 30.000 personen moeten boven de armoederisicodrempel g geraken. Het armoederisico lag in 2018 in het Vlaamse Gewest (10%) lager dan in de andere Belgische gewesten.
In 2017 lag België 1 procentpunt onder de EU28 (16,9% van de EU bevolking) en Vlaanderen 6,5 procentpunt.
Ernstige materiële deprivatie gaat over het percentage van de bevolking dat in een huishouden leeft dat niet over een aantal goederen en diensten kan beschikken of niet aan een aantal activiteiten kan deelnemen die als noodzakelijk beschouwd worden. In België bedroeg het percentage van de bevolking in ernstige materiële deprivatie 5,1 %, in Vlaanderen 2% (ca. 130.000 personen) en in de EU28 6,6% in 2018 (8% in de EU-27). In Vlaanderen lag het aandeel per huishoudtype in 2018 het hoogst bij personen in eenoudergezinnen (11%). Tegen 2020 moeten er in Vlaanderen nog 10.000 personen uit de situatie van ernstige materiële deprivatie geraken.
De indicator lage werkintensiteit geeft de verhouding aan tussen het aantal maanden dat volwassen gezinsleden op actieve leeftijd tussen 18 en 59 jaar effectief gewerkt hebben tijdens het jaar dat voorafgaat aan het enquêtejaar en het aantal maanden dat die personen hadden kunnen werken in datzelfde jaar. De lage werkintensiteit bedroeg in 2018 in België 13,5%, in Vlaanderen 6,8% (330.000 personen) en in de EU 28 9,5%. Naar geslacht en leeftijd blijven de verschillen vrij beperkt in Vlaanderen. Bij de huishoudtypes ligt het percentage het hoogst bij eenoudergezinnen (24%).
Armoede wordt ook nog op andere manieren gemeten, bijvoorbeeld:
- De subjectieve armoede, die gebaseerd is op de eigen inschatting van de respondenten op het moment van het interview en dit over de mate waarin ze rondkomen. In 2018 lag het subjectief armoederisico op 18,2% bij de mannen , op 19,7% bij de vrouwen en op 46,9% bij de alleenstaande ouders.
- De armoedemeting via referentiebudgetten: dergelijke budgetten bevatten een korf van goederen en diensten die minimaal nodig zijn om op een menswaardige manier aan de samenleving te kunnen participeren. Ze verschillen naar werkstatus, huurstatus en samenstelling van het gezin. In tegenstelling tot de huidige (bovenstaande) armoedemaatstaven geven referentiebudgetten dus aan wat gezinnen in een specifieke context minimaal nodig hebben.
De Vrouwenraad merkt op dat het herverdelend effect van het beleid doorheen de jaren groter en gunstiger is voor mannen dan voor vrouwen. Ons sociaal beschermingssysteem is voor een deel doelmatig maar het beschermt niet iedereen ‘gelijk’. We kaarten dit aan in diverse dossiers zoals die over de alleenstaande ouders/moeders, sociale zekerheid, werk en werkloosheid, echtscheiding, inkomstenbelasting,…
Het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting biedt een overzicht van armoederapporten en –plannen van de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen.
Bronnen: Statbel EU-SILC, Statistiek Vlaanderen
|